MENU

8 scenes vanaf Vestrock

1

1.—————————
Met een ’t’ zei ze het. Met een vadsige ’t’. Ze was misschien 16 en liep in een groep meisjes voor me. Een groep meisjes zoals groepjes meisjes van 16 zijn. Juist na het VMBO examen, de wereld voor hen open maar ze denken haar al gezien te hebben. Wat er buiten de landsgrens en de Westerschelde ligt boeit niet en wat dan rest zijn avonden barbecuen in de achtertuin en stappen. Zo liepen zij daar keurig over de ijzeren platen die door de organisatie van het festival waren neergelegd mochten de goden hun tranen over het hoekje Hulst willen doen laten neerdalen. Met een pet achterstevoren, wat voor haar waarschijnlijk nooit achterstevoren maar altijd achtersteachter is geweest, liep ze tussen haar vriendinnen. En ze zei het met een ’t’. Met een vadsige ’t’ zei ze het. Grammaticaal correct. Beter dan ik het ooit uitspreken zal mocht ik me aan die zinsnede wagen:

“Ik houd echt van drugs.”

2.—————————
Hij liep hier net langs. Met een witte blouse charmant en arrogant een knoopje teveel open. Met iets schuchters dook hij achter z’n vriendin aan de tent in. Hij is z’n houdbaarheidsdatum rap aan het inlopen, maar met een sigaret links en in mijn gedachten Mevrouw Verona Daalt De Heuvel Af rechts is hij nog even onversmadelijk als toen ik hem voor het eerst op een achterflap zag staan. Zouden ze weten wie er langs hen loopt? Welke God hen zegent met zijn nabijheid? Welke grootheid der Nederlandsche letteren daar zo flaneer zonder zijn best te doen? Hij komt naar Eefje de Visser kijken. Medebeoefenaar der woordenkunst.

Later op de dag aten we frieten op de markt. Hij liep langs. Bij God hij liep zelfs twee keer langs. Het werd bijna saai. Duidelijk op zoek naar een terras, koud bier en steak met frietjes. Aan de hand van zijn verbazend genoeg geen-tweedejaars-literatuurwetenschappen-uit-Antwerpen-meisje. Hij ging zitten bij het Bonte Hert. Door heel Nederland wemelt het van de cafés, braderieën, restaurants en kleine hotels die De Bonte Koe heten. Hulst steekt haar middelvinger op en pleurt in grote neon letters ‘Het Bonte Hert’ neer.

“Ga naar hem toe dan.”
“Je moet je helden nooit ontmoeten, Wouter.”
“Klopt. Plus, we zijn al verbonden.” Vingers op m’n slaap: “Up here.”
“En hij heeft een vriendin.”
“Die schuif ik wel opzij. Bovendien, de onze is een intellectuele liefde. Hoger. Wij lezen elkaar Goethe voor en komen zo klaar.”
“Wouter! Ik eet mayonaise.”
“Schat, als dat er bij de jouwe uitziet als mayo moet je hem wel naar de dokter sturen hoor.”

3.—————————
Iemand loopt met een hoed op die ze zelfs in Amsterdam Oud Zuid of in colleges communicatiewetenschappen aan de UvA van d’r kop hadden geslagen.

4.—————————
Ze spoog hem zo in z’n murf.

Hij danst alsof hij straks al naar huis moet. Het is half vijf en de zon verbrandt het veld met verve. Tussen de slingers van Kraantje Pappie door danst hij alsof hij straks naar huis moet. Hij is niet heel knap. Niet lelijk hoor, maar knap ook niet. En dat weet hij ook. Dus zit er maar één ding op: leuk doen. Leuk zoals hij denkt dat leuk zijn gaat. Hij danst met alle zes. Om de drie minuten denk ik dat een van hen z’n vriendin is, tot hij plotsklaps met z’n vlakke hand op de kont van één van de andere zes klapt. En ze pikken het. Hij pakt een flesje water en begint het rond te spuiten. Het is warm genoeg. Het zweet was van tussen z’n bilnaad gekropen, hop z’n katoenen slipje in, hop z’n broek in om zich in volle glorie aan ons te tonen. Warm genoeg dus.

Maar niet voor haar. Het roze was ondertussen al bijna uit haar haar gewassen. Ze voelde de druppels langs haar rug glijden. Met een blik die even hard donderde als het op dat moment op andere plekken in Nederland deed keek ze om.

Ze spoog hem zo in z’n murf.

5.—————————
We lopen rond een uur of zes, Sevn Alias’ ‘Gass’ achter ons latend, even naar de auto. Net links van de ingang, uitgang in ons geval, staat een bankje. Het biedt een beeldschoon uitzicht op het podium en het terrein. Er bevindt zich een man op dat bankje. Het hemdje vuil grijs, de korte broek kort, de magistraal dikke pens magistraal dik. Hij lijkt te staren naar een verloren kans. Misschien al decennia terug. Een vrouw die hij heeft gezien en gekend en waar hij toen de pinten of de vaart of een jonger exemplaar boven had verkozen. Een instrument dat hij ooit tot tamelijke tevredenheid van zijn omgeving bespeelde maar aan de wilgen heeft gehangen misschien. Enfin. Hij zit daar nu. Hij kauwt op wat ooit best een flinke sigaar moet zijn geweest. Naast hem zie ik een plastic fles Gazeuse staan. Ik was me niet bewust dat ze die nog verkochten. Ik laat mezelf toe te gokken wiens favoriete drankje dat was.

Als we terugkomen is zijn plaats ingenomen door een kerel van mijn leeftijd. Perfecte dreadlocks. Rival Sons mogen doen wat ze willen, hij haalt z’n oortjes uit de knoop en steekt ze in.

6.—————————
Die rode frituurwagen. Niet met die sjieke hamburgers met bio-broodjes en truffel mayonaise en verse groenten en de God-van-de-Basiliek mag weten wat nog meer. Gewone frituur waar het vet uit een pijpje zo in een emmer druipt en die om ’t uur in het water wordt geleegd. Waar de hamburgers een schappelijke 4 bonnen kosten. Waar er niet moeilijk wordt gedaan over haarnetjes of handen wassen.

Daar dus.

In die rode frituurbus lijkt een reïntegratieproject op poten gezet te zijn. Een man met een paardenstaart die wel zijn nek maar niet de tatoeages in z’n keel bedekt. En een kale kerel met de grootte van Jerommeke staan het vet te verversen, de frieten te schudden, hamburgers te draaien en curryketchup te pompen. Het lijkt een front voor een witwaspraktijk. Wellicht dat ze vannacht onderweg naar huis nog een ramkraak in Moerbeke plannen.

Moeders staat met wijde armen de grijze bakken friet van zout te voorzien om ze vervolgens uiterst behendig, een kunst waar nooit genoeg aandacht aan geschonken zal worden, een meter hoog de lucht in te gooien en zo het zout gelijkmatig over de frieten te verspreiden.

7.—————————
Jonah Hill staat naast me bij Biffy Clyro.

8.—————————
Wanneer we het terrein verlaten doen een hij en een zij alsof ze in een bokswedstrijd verwikkelt zijn. Zij lijkt het te winnen, maar hij zal de prijs in de wacht slepen. Daar lijkt het althans op. Festivals. Hormonen. Ik voel me verschrikkelijk oud ineens.

Ooit lag ik op m’n rug in de dranktent van Rock Around the Bridge een meisje te zoenen toen ze m’n vriendinnetje nog niet was. Een van haar beste vrienden was op haar schenen gesprongen tijdens wijlen De Heideroosjes. Ik zag haar met een verwrongen gezicht naar achter lopen, zag m’n kans schoon en vervoegde haar. In een halfslachtige poging tot Samaritaanse barmhartiger kocht ik bier voor haar. Tijdens Damclub Hooligan verbraken onze lippen ons verbond, en zongen we met onze neuzen een millimeter van elkaar vandaan lipsyncend mee.

Wouter van Acker (28, Leuven) schreef ‘Terviseks’, ‘Zonder Kleren’, en staat met zijn nieuwe verhaal ‘Breakfast for Dinner’ in de derde editie van eej! magazine.


Foto: Leandra Caprini-Rosica

SLUIT MENU