Onvervalst Amsterdams
Anouk
Het is 2001. De tijd waarin plastic halsbanden genaamd chokers hun eerste trendcyclus doormaken en na een jaar verbannen worden omdat je er vast kanker van krijgt.
Ik ben tien en zit in groep zes. Een koppig, eigenzinnig en tegendraads klein meisje dat dingen vooral niét doet zoals de rest. Een tenenkrommende pasfoto – waarvoor ik mijzelf voorzag van twee giga-ongelijke paardenstaarten en een plaktattoo als tikka op m’n voorhoofd – is waarschijnlijk het beste voorbeeld hiervan.
Al huppelend over het schoolplein begeef ik me onopvallend.. nee wacht, dat is niet waar. Ik ben gehuld in een gigantische, kanariegele, gewatteerde jas. In de mouwen kan ik mijn handen lekker verstoppen. Mijn knieën komen net onder de zoom uit. Onopvallend huppelen in een opgeblazen dekbed, dat gaat niet. Al stuiterend (suiker was destijds nog heel normaal) zwermt om twaalf uur woensdagmiddag de hele school vanuit de dubbele voordeuren het trapje af. Midden op het trapje, ogenschijnlijk ongehinderd door de zwerm suikerstuiterkinderen, staat een rood opgeblazen dekbed stil. Het zegt: ‘Hee, jij hebt mijn jas in het geel!’. Als ultiem teken van goede wil krijg ik een tekening in m’n handen gedrukt, die ik daarvoor snel uit de te lange mouwen steek. De tekening is felgekleurd, vol, en met een fantasie die zich de komende 80 jaar nog niet laat indammen. In de rechterbovenhoek staat de afzender: Anouk. Het is het moment waarop ik een vriendschap opdoe die ondertussen al zestien jaar meegaat.
Het gaat niet altijd makkelijk, zoals met elke vriendschap. Die keer bijvoorbeeld dat we door de grootste jongen van de klas uit elkaar moeten worden gehouden, omdat iets ons zó boos op elkaar had gemaakt, dat we elkaar in de haren waren gevlogen. Want zo los je iets op als meisje van 10; je trekt zo hard mogelijk aan iemands haren zodat die niet hetzelfde bij jou kan doen. Anouk was groter, ouder, sterker en dapperder; ze zal vast gewonnen hebben. Toch waren we aan elkaar gewaagd: als een jonge Laurel en Hardy werden we samen volwassen, plaagden elkaar met onze ‘erwtjes op een plankje’ en smeerden tandpasta op de anders’ bovenlip als ze sliep. Anouk zette me eens met kleren en al onder de douche omdat ze zo enthousiast tegen me op was gesprongen dat ik m’n net gedronken fristi weer uitspuugde. We verloren elkaar soms uit het oog, maar alsof het zo moest zijn, vonden we elkaar telkens terug. De laatste keer was toen we vijftien en zestien waren: de benen onder ons lijf vandaan rennen op een Zeeuws terras vol Duitsers, waar dingen als Apfelschorle, “Mit oder ohne Sahne?” tot je standaard vocabulaire gaan behoren.
Ondertussen is het 2017, chokers doen om de lieftallige nekjes van de destijds tien-jarigen opnieuw hun intrede, zij het met iets minder plastic maar net zo griezelig. Aan chokers doen Anouk en ik niet. Anouk en ik doen het zelf. Ik in Amsterdam, zij over de hele wereld. Paardenranch in de Canadese middle-of-nowhere? Draait ze haar hand niet voor om. Of ik kerst kom vieren in een huis op Mallorca, waar ze op een paard, varken en honden past? Tuurlijk meid! Maar: Anouk houdt van Zeeland en Zeeland houdt van Anouk. Ze komt dus altijd terug. Als je de foto ziet en denkt: die ken ik! Dan is dat hoogstwaarschijnlijk van hoog op een paard, de hoeven kletterend in galop door de Walcherse branding. Cap op haar hoofd? Onzin. Anouk is een amazone, die dragen geen caps. Haar achternaam is Moluks, maar volgens mij was ze in een vorig leven indiaan. Schrijven kan ze ook.