MENU
D

Daar zit ik dan. Campari Spritz in m’n hand, gefrituurde courgettebloemen voor m’n neus. Ik sluit m’n ogen, adem diep in en ruik olijfolie, sinaasappel en verse tomaten van de markt om de hoek. Niet ver van mijn tafeltje scheldt een oudere dame met kromme rug haar arme man helemaal verrot. Althans, dat veronderstel ik, want ik versta amper Italiaans. Wie weet had hij het wel verdiend. De verkeerde soort tomaten gekocht, ik zeg maar wat. Midden op het Piazza Maggiore in Bologna is het goed toeven, in de halfschaduw. 37 graden. Nog twee weken en dan loopt de stad leeg. Iedereen verkast voor augustus naar z’n familie in de bergen, dan wel die aan de kust. In het dal is het dan veel te heet, met of zonder Spritz.

De ober, die Engels spreekt en gekleed gaat in een overhemd met zoveel stijfsel dat z’n nek ervan in de kramp lijkt te zijn geschoten, bijt me toe: ‘Spritz tijdens de lúnch? Meid! Cappuccino achteraf?! Mamma mia..’ Het bevalt me hier wel, denk ik bij mezelf. Ik bestel een tweede Spritz en ga er eens goed voor zitten.

Zucht. Kon het nog maar, pasta op elke hoek van de straat voor vijf euro. Glimlachen naar tierende ouderen die ik niet versta. Ik proef het bitter van de Campari nog op mijn lippen, voel de Italiaanse zon zo weer in m’n nek. Toch is het oktober en is het de verwarming die ik in mijn nek voel gloeien. Zoet is de zomerse nasmaak, bitter de heimwee.

Maar toch.. Het went. Amsterdam in de herfst is wat Italië is in mijn zomer: ik hunker ernaar zodra het voorbij is. Oh wat fijn die rode blaadjes. De gelen lijken gekust door de zon. Vallen ze op de grond, dan kun je er zo in duiken, als een knisperend bedje. Je kunt er ook tegen schoppen, tot ze allemaal dwarrelen, waarna de wind ze weer op een hoop stuwt. Wat ruikt de lucht toch lekker fris. Truien met collen en sjaals om in weg te kruipen. Lelijke berenpoten als schoenen (sorry). Een sprintje trekken zonder dat het zweet je uitbreekt, maar met een blos tot gevolg. Ontbijten met lobbige havermoutpap, met je handen om de warme kom. Naar buiten turen vanaf je stoel, met je knieën opgetrokken onder je veel te grote trui, zonder dat iemand zegt: zo rek je ‘m uit! De regen raakt alleen de ramen of je regenjas, maar ruikt ó zo lekker. In de plassen stampen als diezelfde regen je toch al in z’n macht heeft. Met je mond open naar de hemel staan, maar wel met dichtgeknepen ogen. Niet erg, op weg naar huis is niets erg. Sokken op de verwarmingsbuis, kranten in je schoenen, jas druppend in de hal. Pepernoten als het nog te vroeg is, chocomelk met extra slagroom (en rum). De bomen langs weerszijden van de gracht lijken weemoedig, omarmen de stad een laatste keer met de mooiste gouden, rode, roze, paarse, gele, oranje en bruine kleuren die je ooit zag. Dan vallen ze een voor een in het water, op de wal, of op het zeildoek van een van de bootjes. Misschien begint ‘ie net, maar ik heb nu al heimwee naar de herfst.


Ik kan blijven kijken naar jou, Amsterdam
Je verrast me in ieder seizoen
’s Zomers een sloerie, ’s winters een maagd
In het voorjaar dan bloos je van ’t groen
Maar ’t mooist is je herfst, als je goud bent gekleurd
en de zon breekt de mist op ’t IJ
Dan kan ik wel janken, het is zo gebeurd
en weer is een jaartje voorbij


(Robert Alberdingk Thijm)

SLUIT MENU