Onvervalst Amsterdams
Tram 26
Het trampersoneel in Amsterdam: je ken ’t treffen, of niet’ zou Johan Cruijff erover gezegd kunnen hebben. Zo zijn ze niet altijd even chique in hun aanpak (“meid, denk je dat ik heel de dag te tijd heb ofzo?!”), maar dat kun je hen niet helemaal kwalijk nemen. De hele dag in een klein hokje zitten met je voet boven het rempedaal om te voorkomen dat er weer een toerist, die met fiets en al vastzit ín de tramrails, zo onder de neus van de tram door schuift. Waarna de gehaaste yup je verrot scheldt omdat je niet op tijd de Zuidas binnenzoeft. Nee, een droombaan zal het voor weinigen (meer) zijn en dat zie je weleens aan de een of ander.
Tram 26 is een uitzondering. Deze tram rijdt van Centraal Station naar IJburg en vice versa. Op IJburg woont een vriendin. Fietsen daarheen doe ik echter niet. Ten eerste is het ver – van God en iedereen verlaten, een soort Zeeland (grapje jongens) – en ten tweede is fietsen een soort zelfmoord. De route naar IJburg gaat namelijk over een brug die – alle originele brugnamen ten spijt – de Amsterdamse brug heet. Laat dat nou net een modderfakker van een brug zijn, die geen weldenkend mens vrijwillig overfietst vanwege de verschrikkelijke helling. Zo’n helling waarvan je aan het begin denkt: ‘doe ik even, even van je sprint en hoppeta’, maar waar je dan uiteindelijk hijgend en druppelend van het zweet op afstapt omdat je nog maar halverwege bent. Zo’n brug. Dus ga ik met tram 26. Daar mag je zelfs je fiets in meenemen. Alleraardigst, zou je denken. Nu moet je daar wel een apart kaartje voor kopen, van 2 à 3 euro, die vervolgens wel 24 uur geldig is. Alsof je vrijwillig binnen 24 uur nog eens dat hele eind wil afleggen, al dan niet per tram.
Gelukkig hoefde ik dat kaartje pas bij de vijfde keer fiets-in-tram-reis te kopen, van de dame die ik herkende van alle ritten daarvoor. Een boom van een vrouw in een klein hokje tikt met haar acrylnagel tegen het glas: ‘wijffie, dit keer wel even lappen voor je barrel’. Haar armbandjes met bedeltjes, elk in de vorm van een kinderhoofdje met achterop de geboortedatum gegraveerd, rinkelt nog wat na. Riet heet ze. Als Riet wat gedaan wil hebben, dan krijgt ze dat ook gedaan. Ook al staat er nergens dat mijn fiets een kaartje moet, toch geef ik haar 3 euro en maak me snel uit te voeten. Nadat ik m’n fiets heb geparkeerd, schuifel ik achter de toeristen op weg naar de stadscamping aan en vind een staplekje recht achter Riets conducteurshokje. Haar hoogblonde haar met watergolf (waar doen ze nog zoiets? Asking for a friend..) versmelt met het mijne in de weerspiegeling van de ruit. Alsof ze nog niet genoeg uit de Jordaan van 1967 lijkt gelopen, strijkt ze met haar zonnebankbruine hand een losse haar van haar schouder. De schoudervulling onder haar uniformjasje geeft geen krimp.
Riet is zo’n vrouw die van iedereen in de tram de vaste plek weet, en als er iemand anders durft te zitten er nog wat van zegt ook. Riet is tram 26, en tram 26 is Riet. Als ze 4 weken per jaar op Gran Canaria zit, wordt ze zo erg gemist dat de tram meteen een stuk leger lijkt. Ze kan wat rauw uit de hoek komen, maar als je gewoon betaalt en haar goedemorgen wenst, ben je al gauw een ‘schèt’, ‘wijffie’ of ‘topper’. Riet is misschien een van de laatste der Mohikanen wat betreft ras Amsterdammers die nog daadwerkelijk in Amsterdam wonen, maar ze draagt haar rol met verve. TRING. Halte IJburg. “Yes peepol are you getting off yet because Riet wants her sigaret” schalt het door de tram. Toeristen, buurtbewoners en luie fietsers lopen gedwee naar buiten.